Gedicht

Ik had ze beschilderd, geaccentueerd met fijne gouden lijntjes,

versierd met kleine kristallen, takjes en stukjes mos

maar achteloos, blijkbaar niets vermoedend (of misschien toch heimelijk bewust?)

zag ik je eroverheen wandelden, glimlachend en met een gemoedelijke tred,

alsof ze niet bestonden

alsof het schilderen en versieren slechts een droom was geweest

en nadat ik mijn verbijstering opzij had gezet,

mijn gevoel voor een overreactie had genomen,

deed ook ik alsof ze er niet waren

acteerde ik dat vandaag een uitzondering was

 

Op de achtergrond van dit tafereel dat pretendeert liefde te zijn,

was er iets in mij dat huilde en verschrompelde

De brok in mijn keel wilde spreken

Wat er in mijn buik speelde, zou niet verdwijnen

 

Als de barsten beklemmende spelonken waren geworden

en de angst voor mijn ware verlangens mij losliet,

ging ik terug op jouw overschrijdende schreden

liet ik je nogmaals, als in een verwoede laatste keer, zien waar ze lagen

geborgen in het hoge gras dat wél wou plooien

glanzend als een waarheid die niemand iets in de weg wou leggen

 

Misschien zijn ze te subtiel,

te vanzelfsprekend

te beperkend

of gewoon een maatstaf voor echtheid

 

Mijn grenzen